Straks zal de HEER, uw God, u naar het land brengen dat u in bezit zult nemen en veel volken voor u op de vlucht jagen:
de Hethieten, de Girgasieten, de Amorieten, de Kanaänieten, de Perizzieten, de Chiwwieten en de Jebusieten – zeven volken die groter en machtiger zijn dan u. Wanneer de HEER, uw God, u de overwinning op hen schenkt, moet u hen doden. U mag geen vredesverdrag met hen sluiten en hen niet sparen. Sta ook geen huwelijksverbintenissen met hen toe; sta uw dochter niet af aan een van hun zonen en zoek bij hen geen vrouw voor uw eigen zoon. Want zij zouden uw kinderen ertoe verleiden de HEER ontrouw te worden en andere goden te dienen. Daarmee zou u Zijn toorn over u afroepen en dat zou u meteen met de dood moeten bekopen. Nee, dít staat u te doen:
u moet hun altaren slopen en hun gewijde stenen verbrijzelen, hun Asjerapalen omhakken en hun godenbeelden verbranden. Want u bent een volk dat aan de HEER, uw God, is gewijd. U bent door Hem uitgekozen om, anders dan alle andere volken op aarde, Zijn kostbaar bezit te zijn. Het is niet omdat u talrijker was dan de andere volken dat Hij u lief kreeg en uitkoos – u was het kleinste van allemaal! Maar omdat Hij u liefhad en zich wilde houden aan wat Hij uw voorouders onder ede had beloofd, heeft de HEER u met sterke hand bevrijd uit de slavernij, uit de macht van de farao, de koning van Egypte. Besef dus goed:
alleen de HEER, uw God, is God en Hij houdt woord; Hij komt Zijn beloften na en is trouw aan ieder die Hem liefheeft en die doet wat Hij gebiedt, tot in het duizendste geslacht. Maar ieder die Hem haat zal daarvoor boeten met zijn leven; de HEER zal hem niet laten begaan, Hij laat hem persoonlijk boeten. Neem daarom de geboden, wetten en regels die ik u vandaag voorhoud zorgvuldig in acht.
Wanneer u zich gehoorzaam houdt aan deze voorschriften zal de HEER, uw God, zich van Zijn kant houden aan wat Hij uw voorouders in Zijn goedheid heeft beloofd.